Op een ochtend meldde ik me in het Universitair Medisch Centrum, voor een door de endocrinoloog aanbevolen onderzoek. Man was bij me, om me na afloop weer veilig naar huis te kunnen loodsen.We werden ontvangen door verpleegkundige H., die tijdens het hele onderzoek aan mijn zijde zou blijven.
In een kleine zaal stonden zo'n tien stoelen, van die grote, waarin je meer ligt dan zit, met allerlei apparatuur eromheen en overal snoeren en kastjes die ziekenhuisgeluiden maakten. De laatste stoel aan de rechterkant was voor mij. Het onderzoek zou als volgt verlopen: ik kreeg een middel (doorslikken aub) dat mijn bloeddruk krachtig zou doen dalen. Om de paar minuten zou H. wat bloed bij me afnemen. Na enige tijd zou het middel uitgewerkt zijn, mijn bloeddruk zou weer stijgen en dan mocht ik weer naar huis.
Ik werd aan apparaten gekoppeld, er werd een lijn ingebracht in mijn rechterarm en het feest kon beginnen. Het duurde enige tijd voor mijn standaard te hoge druk begon te dalen en ik keek wat rond. Tegenover mij kreeg iemand een chemokuur, ik peinsde wat over doodgaan, we babbelden wat.
Na een poosje begon de druk te dalen, ik voelde me moe worden. Ik herkende de verschijnselen van een vorige keer, toen een AIO mij een vergelijkbaar middel had gegeven. Een gevoel van vervreemding, van onthechting aan je omgeving. Ik kreeg de behoefte mijn ogen te sluiten, een beetje weg te dromen. H. kletste wat met man; om de zoveel minuten pakte ze mijn arm, nam wat bloed af. Alles ging goed.
Mijn bloeddruk daalde en daalde. En toen, opeens, kwam het zwart. Als ik mijn ogen dicht deed lokte er iets. Er was iets dat ik als "ergens anders" ervoer. Er ontstond als het ware een keuze. Ik kon mijn ogen min of meer open houden, er "bij" blijven, of ik kon verder gaan, me naar die andere plek laten voeren. Het trok aan me, het was zo verleidelijk, maar ik had het gevoel dat het niet zonder risico was. Het was er donker, warm en ik werd nieuwsgierig. Misschien was dit wel waar je soms over hoorde, waarover ik gelezen had. En nu kon ik er achter komen wat het was.
Wat te doen? Ik dacht na. Ik lag midden in een ziekenhuis, de beste plek voor zo'n experiment. Als er iets mis zou lopen, zouden er vast alarmen afgaan in de apparaten die mij in de gaten hielden. H. stond naast mij, ze zou me na hooguit twee minuten weer vastpakken, ik zou haar hand voelen en dat zou me wel weer "terughalen" en indien niet, dan zou ze wel merken dat er iets niet goed was.
Ik wachtte tot ze weer wat bloed had afgenomen en liet toen los. Alles om me heen verdween. Ik hoorde de stemmen van H. en man en daarna hoorde ik niets meer. Ik voelde niets, geen lichaam, helemaal niets. Er was alleen het diepste zwart dat ik ooit gezien had en er was warmte. Het was heerlijk. Maar toen merkte ik toch iets, een kleine aanwezigheid, ergens midden in mijn schedel. Wat was dat?
"Dat is mijn "Ik", dacht ik. Mijn laatste restje bewustzijn. "Dag Ik". Mijn Ik zei niets terug. Ik probeerde die Ik te onderzoeken, zelfonderzoek, maar het lukte niet. Er was te weinig van mij om dat te kunnen doen.
Een kleine Ik. Als een rond, zwart peperkorreltje in mijn brein.
Ik.
Niets
Zelfs geen ik om dat Niets op te merken.
Wat was er het eerst? Het geluid van mijn omgeving of het gevoel? Ervaren dat je een lichaam hebt? De hand van H. op mijn arm?
Ik deed mijn ogen open. Hoe lang was ik weggeweest? Kort, heel kort waarschijnlijk. Man noch H. hadden ook maar iets gemerkt.
Ik keek op de bloeddrukmeter: 77/35. "Het is nu wel heel laag" zei ik tegen H. Mijn stem klonk nog een beetje raar, als van verder weg, of alsof ik nog niet helemaal terug in mijn lichaam was.
H. keek: "Ja, maar het komt wel goed, hoor. We zien het nog even aan. En daar komt de dokter". Ik hoorde de opluchting in haar stem.
De endocrinoloog werkte zich door het zaaltje, keek hier en daar en kwam eindelijk bij mijn stoel. We praatten wat en toen bleek dat hij me voor iemand anders hield (Patiëntenverwisseling, geen beste beurt, leek me).
H. zei "Mevrouw werd wat ongerust, de bloeddruk is wel erg laag"
Hij wierp een blik op me, zei dat alles goed ging: "Mevrouw is goed bij" en ging weer weg.
"God man, je moest eens weten", dacht ik. Op mijn mentale beoordelingsformulier stond al: 'Vrouwonvriendelijk, slechte bedside manners, kort lontje'. Mijn eindoordeel was nu klaar en helder: niet geschikt. Mocht ik nog verder onderzoek nodig hebben, dan moest ik op zoek naar een andere endocrinoloog.
Vanaf dat moment begon mijn bloeddruk weer te stijgen. Na een poosje kreeg ik een boterham en thee en toen wilde ik wel weer naar huis. Wankel en wel schuifelde ik naar de auto.
De ervaring had een diepe indruk op me gemaakt. Ik was (en ben nog steeds) blij dat ik het had meegemaakt.
In de dagen erna merkte ik dat ik me dat laatste stukje zelfbewustzijn herinnerde als iets van licht, als een kleine briljant in verder inktzwarte duisternis. Wat een onzin! Hoe kwam ik daar nu weer bij? Het meest waarschijnlijke was dat mijn brein dit zo geconstrueerd had; dat gebeurt met zaken die je hersenen niet goed kunnen plaatsen, ze vullen op en aan en interpreteren een eind weg. (Daarom zijn getuigenverklaringen niet 100% betrouwbaar). Het was hoe dan ook niet waar, er was geen licht, niet in mijn hoofd en niet aan het eind van een tunnel. Punt.
Ooit ging het andersom. Was ik een zich vermeerderend klompje cellen, waarin zich gebiedjes vormden, een clustertje waarin een pulsje ontstond, dat uiteindelijk een hartje zou worden genoemd. Het kreeg vorm, met iets dat armpjes werden en beentjes, een hoofdje. Verbindinkjes tussen die gebiedjes, synapsen en neuronen en verder en verder. Een peperkorreltje.
Niets.
Ik.
Ik doe niet aan God, maar ik accepteer het mysterie en omarm het wonder. Bij deze.